Bestemming onbekend

Als professioneel tekstschrijver houd je je voornamelijk bezig met zakelijke teksten. Dat is natuurlijk geweldig om te doen. Maar in opdracht schrijven betekent ook dat je niet zomaar je fantasie kan laten gaan. 

Om toch aan deze 'basisbehoefte te voldoen', besloot ik me in te schrijven voor de zomerwrite-along van Prompt. De uitwerking deel ik hieronder graag met jullie. Let op: het taalgebruik kan hier en daar wat grof zijn. Vergeef me. De situatie was af en toe nijpend. 

Bestemming onbekend

De zon schijnt. De wereld ligt aan onze voeten. Al meer dan 10 jaar gaan wij op reis met onze camper. Ons optimale gevoel van vrijheid. De winter was lang, nat en koud. Maar nu is het weer zover. Hij heeft maanden stil gestaan. Maar alles is gecontroleerd. Hij heeft een grote beurt gehad. We zijn er klaar voor.

Een echt plan hebben we niet. We weten nog niet waar we terechtkomen. In eerste instantie zakken we af naar het zuiden via de westkust van Frankrijk. En misschien blijven we ergens hangen, of misschien rijden we met piepende banden verder. We zien wel. hebben navigatie aan boord, een mobiele telefoon, een creditcard en onze paspoorten. Wat kan er nog misgaan. Toch? Off we go.


Als we naar Frankrijk gaan, gaan we via de westkust. Onze favoriet. Je kan hele stukken rijden met de zee aan je rechterhand. Prachtig. In Frankrijk logeren we meestal op campings. Puur vanwege het comfort, maar ook vanwege de veiligheid. Bij Calais weten we een prima camping. Beheerd door twee oudere zussen. We zijn er al vaker geweest. Ik zei gisteren nog: laten we de Michelingids meenemen. Daarin staan alle wegen en straten van Frankrijk. Zelfs het kleinste steegje. Frans vond dat niet nodig. ‘We hebben een goeie navigatie hoor’. Komt allemaal goed. Nou volgens mij komt het niet zo goed. Want waar we nu zijn beland, daar zijn we nog nooit geweest. Ik zie heel veel tenten. En ik zie veel donkergetinte mensen. En het valt me op dat ze allemaal naar ons staan te kijken. Die tenten. Dat is geen camping. We zijn beland op het vluchtelingenkamp van Calais. Frans schakelt in zn achteruit. We moeten hier weg. Shit. Wat gebeurt er. Nou niks. Hij geeft gas, maar we gaan niet achteruit. Verdorie. Versnellingsbak naar de klote. Wat nu. Gelukkig. Alsof de duvel ermee speelt. Er stopt een sleepwagen. De chauffeur doet het raam open. ‘Alles goed?’ ‘Nee, meneer. De auto is stuk. Is er een garage in de buurt?'


Verdorie Frans. Waarom heb je nou niet opgelet. Wist je dat we verkeerd reden? Nou ja. Niks aan te doen. Zoals gezegd, toeval bestaat niet, er stopte een aardige vent met een sleepwagen. Die heeft ons weggesleept naar een garage. Tenminste dat was de bedoeling. Terwijl wij stonden te wachten om in de sleepwagen te stappen, gaf hij gas en reed gewoon weg. Met onze camper erachteraan. Met al onze spullen. Ik ben zo blij dat ik mijn handtas heb meegenomen toen ik uitstapte. Maar verdomme, wat moeten we nou. Ja. Er zit dus niks anders op dan naar de politie te gaan. En misschien ergens een auto te huren. Dan kunnen we in ieder geval naar huis. Want die vakantie, ja die zit er eigenlijk alweer op. Ik vraag aan Frans wat er in de polisvoorwaarden staat van de reisverzekering. Misschien een vervangende auto bij diefstal. ‘Je hebt er toch wel één afgesloten toch?’ Frans kijkt me schuldbewust aan. Ik dacht: ‘dat hebben we niet nodig met die ouwe camper. En wie jat nou al die ouwe troep van ons.’
En dan zien we m staan. Een droom van een auto. Een Ford Mustang met, huh? De sleutels er nog in? De eigenaar moet in de buurt zijn. Maar wat moeten we. We moeten verder. We kijken een paar keer rond. We zien niemand. We stappen in. Frans start de motor. Wauw wat een geluid, die 8-cilinder. Maar ja. Tot ver te horen natuurlijk. Frans geeft gas. We stuiven weg. In de verte achter ons zien we een figuur. Wild zwaaiend.
We rijden weer. Met de wind in onze haren. De zon op onze kop. In een convertible Ford Mustang uit 1968. Mijn droomauto. Shit. Wie had dat ooit kunnen denken. Ik niet, ja in mijn stoutste dromen. We zijn een eind op weg. We besluiten de A16 te verlaten en nemen de afslag richting de D940. Met zo’n auto moet je flaneren en cruisen langs de kust. We naderen Boulogne sur Mer en we besluiten daar een stop te maken en te gaan lunchen. We hebben honger gekregen. Niet zo gek, want we hebben al meer dan 24 uur niet gegeten. We parkeren op de grote parkeerplaats dicht bij het strand. Plotseling horen we wat. Gebonk. We kunnen niet thuisbrengen waar het vandaan komt. Als we uit de auto zijn gestapt, klinkt het gebonk harder. Met trillende handen openen we de kofferbak. Een jongeman springt overeind. Hij maakt wilde handgebaren en roept iets naar ons in een onverstaanbare taal. ‘Shit’ zegt Frans. ‘Een vluchteling uit Calais. Hoe komt die nou in die kofferbak’. We proberen contact te maken met de jongen, zodra hij wat is gekalmeerd. Hij spreekt Frans en een klein beetje Engels. Hij woont al maanden in het tentenkamp en wachtte op zijn beurt om naar Engeland te vertrekken. Hij vertelt dat hij vanuit Guinee is gevlucht. Hij heeft een lange reis gehad. In Engeland woont familie. Mijn oom woont in een voorstad van Londen. Hij kan mij helpen een nieuw bestaan op te bouwen. ‘Maar hoe ben je dan in de auto terechtgekomen’ vraag ik hem. In zijn gebrekkig Engels vertelt hij dat hij dat niet weet. Hij zat met een paar vrienden ’s avonds bij een kampvuur om een beetje warm te worden en te drinken. De volgende ochtend werd hij wakker in de kofferbak. Met een barstende koppijn.
We hebben een probleem. Hoewel het gisteren alsnog een redelijke dag werd, is Ali absoluut niet op zijn gemak. Logisch natuurlijk. Gisteren hebben we lange gesprekken gevoerd. Ali heeft zijn familie achtergelaten in Guinee. Hij heeft geen toekomst daar. Hij vindt het moeilijk, maar beseft dat de enige manier voor hem en zijn familie om uit de armoede te komen, vluchten is. Hij hoopt op een beter bestaan in Engeland. Dat wil zeggen: als hij ooit op de boot weet te geraken en zijn oom kan vinden. Het liefst willen we de auto dumpen en per trein richting Parijs gaan. Daar pakken we dan de Thalys en gaan we naar huis. Eigenlijk zijn we nu wel klaar met deze vakantie. We stellen het voor bij Ali. Hij reageert alsof hij gestoken is. Woedend ijsbeert hij over de parkeerplaats. ‘Jullie kunnen mij hier niet achterlaten’ zegt hij geschokt. ‘Wat moet ik nu beginnen. Ik wil dat jullie mij naar Bouillon brengen. Daar woont mijn neef.' We vragen ons af hoe het kan dat er ineens een neef van Ali in België woont. Nou ja. Hij zal er niet ineens wonen, maar Ali heeft het er niet over gehad dat hij familie in Europa heeft. Behalve die oom in Londen dan.
We leggen hem uit dat het absoluut geen goed idee is om met deze gestolen auto verder te rijden. Misschien is de auto als gestolen opgegeven en staan we inmiddels op een internationale opsporingslijst. Interpol of zo. Ik huiver bij de gedachte. Dan begint Ali te huilen. Niet een beetje, maar met lange uithalen. We kijken elkaar aan en zuchten.
Gisteren hebben we overnacht in een hotel. We hebben slecht geslapen. We zijn kapot. En we zijn gestrest. Want hoe nu verder. We kunnen toch niet gewoon de Mustang ergens dumpen? Maar is het veilig om er verder mee te rijden? We komen er niet uit. We zullen ook moeten tanken. De tank is nog halfvol. Dat betekent 30 liter benzine. Maar zo’n Mustang rijdt nou niet bepaald zuinig. 1 op 12 als je mazzel hebt op de snelweg. En er zijn wegwerkzaamheden zie ik op de app van Tom Tom Go. Hmm. Dat betekent waarschijnlijk file. We besluiten na ca. 100 km, nog voor de wegwerkzaamheden, de tank vol te gooien. Vlakbij de stad Atrecht. Misschien kunnen we er nog een sightseeing aan vast plakken. Dan hebben we in ieder geval nog iets aan onze vakantie. Ik zie het somber in, zeker als ik zie hoe de mannen staan te chagrijnen. De spanning is inmiddels om te snijden. Ali is alweer aan het ijsberen. We spreken af vroeg te vertrekken naar Bouillon. We overleggen dat we de Mustang ergens kwijt moeten zien te raken daar. Misschien rijdt er een trein naar Luik en kunnen we vandaar door naar Maastricht? Rond 10 uur zijn we weer op pad. We rijden op de A26. Ik ben aan het appen met Jacqueline, mijn vriendin. Ze lult wel veel, dus zal ons avontuur niet lang geheim blijven. Maar ja, ik moet het toch aan iemand kwijt? We nemen de afslag Atrecht. We nemen het zekere voor het onzekere. Grote pompstations zijn vaak uitgerust met veel camera’s. Als we op een opsporingslijst staan, dan is de kans groot dat we worden herkend. Vlak voor Atrecht is een klein tankstation. We besluiten ff een break te nemen voor koffie. Terwijl wij en Ali buiten koffie drinken, schuift er een man bij ons aan tafel. 'Hey. Ik hoorde jullie Nederlands spreken met elkaar' zegt hij met een Frans accent. 'Ik heb jaren in Nederland gewoond en gewerkt. Eerst bij de Hoogovens, daarna nog drie jaar in de haven van Rotterdam. Ik vroeg me af. Kan ik misschien met jullie meerijden? Tenminste, ik denk dat jullie teruggaan naar Nederland?' Ik kijk Frans aan. Het is een aparte vogel. Hij heeft een giga-tattoo op zijn bovenarm. Van een hondenkop. Zo’n enge, waar ik altijd een straatje voor om ga. Maar goed, never judge a book by it’s cover zeggen ze. Maar ondertussen waan ik mij in een slechte Amerikaanse B-film. Je weet wel, zo één waar alles fout gaat en iedereen elkaar afslacht. Hij ziet mijn twijfel. 'Ik snap dat je voorzichtig bent. Zou ik ook zijn hoor.' Ik leg hem uit dat we met een omweg naar Nederland rijden. Via de Belgische Ardennen. Misschien komt dat voor hem niet zo goed uit? Hij vindt het geen probleem. 'Ik kan in Nederland overal op de trein stappen.' 'Waar moet je precies naartoe' vraag ik hem. 'Ik wil naar Almere. Daar woont mijn ex, samen met ons zoontje. Ik heb hem al twee jaar niet gezien.' Hij laat een foto zien van een aandoenlijk ventje van een jaar of vijf. Ik smelt. We besluiten hem mee te nemen. Hij heeft best een breed postuur. En misschien is dat wel veiliger gezien de situatie waarin we ons bevinden met die Mustang waar we nog steeds in rijden. Voorlopig zeggen we nog maar even niets over hoe we aan de auto zijn gekomen.
We drinken onze koffie en stappen weer in. Gelukkig passeren we de wegwerkzaamheden zonder teveel oponthoud. Maar bij Saint-Quentin slaat het noodlot toe. Er komt rook uit de motorkap en niet zo’n beetje ook. Het houdt niet op met de tegenslagen. Frans stuurt naar de vluchtstrook. We stappen uit. Ik kijk in de achterbak. Geen gele hesjes. Ook dat nog. Wel een gevarendriehoek gelukkig. Ondertussen belt Frans met de anwb. Gelukkig had hij bij het pompstation nog even zijn telefoon opgeladen. Er wordt snel opgenomen en ze beloven meteen iemand onze kant op te sturen. Ondertussen heeft Dimitri, zo heet onze lifter, de motorkap opengezet. De rook is gelukkig iets minder en ik kijk met bewondering naar het motorblok van de Mustang. De v8 motor ziet er indrukwekkend uit. Na een uur wachten stopt er een grote gele sleepwagen. We leggen uit dat we op weg zijn naar Bouillon. Hij kan ons opslepen naar Saint Quentin. Daar zit een garage, die kan jullie vast verder helpen. We proppen ons in de sleepwagen. Het gaat maar net. Ik zit bij Frans op schoot. Niet echt comfortabel. Na een uur zijn we in Saint Quentin. Gelukkig is de garage open. Het is niet druk. Het blijkt dat de koelvloeistof op was. Zoiets simpels, maar ja. Kom er maar eens op. De tank wordt gevuld en we krijgen twee flessen koelvloeistof mee voor onderweg. Het is inmiddels een uur of zes en we besluiten in Saint Quentin te overnachten. Doorrijden zien we niet meer zitten. We vinden een hotel en gaan in de buurt wat eten. Alleen Dimitri gaat niet mee. 'Ik heb vrienden in Saint Quentin' zegt hij. 'Ik zie jullie morgenochtend weer.' Het viel me al op dat hij steeds aan het bellen was. Maar hij spreekt zo rap Frans, ik versta er geen woord van. Wel merk ik dat Ali steeds minder op zijn gemak is.
We hebben gedoucht en voelen ons een stuk beter dan gisteren. Als we aan de ontbijttafel zitten, komt eerst Ali binnen en daarna Dimitri. Dimitri groet ons, maar komt niet bij ons zitten. Hij neemt plaats aan een tafeltje bij het raam. Het valt me op dat hij steeds naar buiten zit te kijken. Hij lijkt wel nerveus. Ik vraag hem in mijn beste Frans of het goed met hem gaat. 'Oui, ca va' zegt hij. Als we na het ontbijt vertrekken, zijn we waarschijnlijk rond het middaguur in Bouillon. De gedachte dat Ali daar achter blijft, staat me steeds minder aan. Ik ben gehecht geraakt aan hem. Aan zijn persoon, onze gesprekken over de toestand in de wereld. Zijn opgeruimde karakter. Hij heeft zoveel meegemaakt en staat zo positief in het leven. Bijzonder. We vragen aan Ali hoe hij zijn neef gaat vinden. Bouillon is niet echt een dorp. 'Dat komt wel goed' zegt hij. 'Er is een Afrikaanse gemeenschap in Bouillon. Er is vast wel iemand die mijn neef kent. Als jullie me ergens in de stad afzetten, dan vind ik mijn weg. Vergeet niet dat ik helemaal alleen van Guinee naar Calais ben gereisd. Dus dit moet zeker gaan lukken.' We stappen in. We hebben afgesproken dat Dimitri en Frans om de beurt gaan rijden. Frans is moe, ik merk het aan hem. Dimitri rijdt het eerste stuk. Hij biedt aan helemaal tot aan Bouillon te rijden. Frans vindt het best. Hij gaat achterin zitten en doet zijn ogen dicht. Ik ga naast hem zitten. Ali zit voorin. En we rijden weer. Het valt me op dat Dimitri onophoudelijk in de achteruitkijkspiegel kijkt. Hij is ook steeds aan het bellen. Wel handsfree gelukkig. Ik zie Ali steeds zenuwachtiger worden voorin. Zijn gezicht is helemaal bleek. Hij kijkt af en toe naar Dimitri. Ik heb het idee dat Dimitri niet weet dat Ali vloeiend Frans spreekt. Ali heeft steeds in het Engels met ons gecommuniceerd. Galant als hij is. Ik hoop dat we zo even kunnen stoppen, dan kan ik aan Ali vragen waar die gesprekken over gaan.
Ali kijkt steeds in de rechterbuitenspiegel. Hij draait zich om en kijkt met een verschrikt gezicht naar mij. Ik kijk achterom. En ik zie waarom Ali zich zorgen maakt. Vlak achter ons rijdt een zwarte SUV. Er zitten twee mannen voorin. De mannen kijken woest en ik heb het idee dat ze niet veel goeds met ons voor hebben. Ineens neemt Dimitri een afslag. Vreemd. Bouillon is toch nog een eind rijden? Ik vraag hem waarom hij eraf gaat. Ik moet ff wat regelen in Reims zegt hij. Ik schrik. Reims? Dat ligt toch verder naar het zuiden in Frankrijk. Waarom gaan we niet door naar België? Rustig mevrouwtje zegt hij. Zijn toon bevalt me helemaal niet. 'Ik moet plassen' zegt Ali. 'Dan houd je het maar even op' zegt Dimitri. 'Dat gaat niet lukken. Sorry. Ik moet nu pissen' zegt Ali boos. 'Merde' vloekt Dimitri. 'Verderop is een benzinestation.' Frans wordt wakker van het geruzie. Verbaasd vraagt hij: 'waarom gaan we nou weer terug?' We komen aan bij het pompstation. Ali loopt richting de toiletten en Dimitri gaat naar binnen. De SUV staat 50 m achter ons geparkeerd. Frans en ik besluiten uit te stappen. 'Kom' zegt hij: 'we moeten hier weg. We proberen een lift te krijgen van een vrachtwagenchauffeur.' Maar zodra we naast de auto staan, stappen de twee figuren uit de SUV. Ze komen dreigend op ons af. We stappen maar weer in. Dit voelt absoluut niet goed. Ali is terug en hij gaat achter het stuur zitten. 'We moeten nu weg zegt hij. Die gasten ken ik. Die heb ik eerder gezien.' Hij start de auto en trekt op. 'Ik ga proberen ze kwijt te raken. Tegen de power van een 8cilinder kunnen ze niet op. Dat moet lukken.' Terwijl hij wegrijdt, gaat het rechter voorportier open. Dimitri is terug. Ali geeft gas, maar Dimitri is lenig en snel. Hij springt in de auto.
'Wat doe jij nou. ‘Merde’ schreeuwt Dimitri. 'Heb je het niet gezien verdomme' zegt Ali. Nu in rap Frans. 'We worden achtervolgd.' Ze schreeuwen tegen elkaar en ik raak al snel de draad kwijt. Ineens trekt Dimitri een pistool. Verdomme. Heeft hij die al die tijd bij zich gedragen? Iedereen begint door elkaar te schreeuwen. We zijn totaal in paniek. Dimitri richt het pistool op Ali, daarna op Frans en vervolgens op mij. Ik gil hysterisch. 'Jullie zijn een stelletje ongelooflijke sukkels' schreeuwt Dimitri. 'Denk je nou werkelijk dat je ermee weg zou komen. Deze wagen is niet van jullie. Jullie hebben m gestolen in Calais. En die twee gasten die achter ons aan zitten, dat zijn mijn oom en mijn neef. En weet je. Ze zijn nogal gehecht aan deze wagen.' 'Alsjeblieft, smeek ik hem. Zet ons er gewoon uit. Desnoods aan de kant van de weg. Dan liften we wel verder. Het is nooit onze bedoeling geweest om de auto te stelen. Maar onze camper is gestolen. We konden geen politiebureau vinden en toen stond die auto daar. Met de sleutels er nog in.' 'Oh. En dan neem je hem maar gewoon mee. Stomme trut' gilt Dimitri. Ik huil. Het voelt hopeloos.
'Wat we gaan doen is het volgende. We rijden door naar Reims. Daar gooi ik jullie eruit, maar die vriend van jullie. Die gaat met mij mee.'
De situatie is hopeloos. Tenminste zo lijkt het. Ali en wij kijken elkaar aan door de achteruitkijkspiegel. En dan.. ‘Over mijn lijk’, roept Ali. Hij geeft de auto een slinger en we gaan terug. Richting de A26, richting Bouillon. ‘Merde, merde, merde’, vloekt Dimitri. ‘Putain!’ Hier gaan jullie spijt van krijgen. Hij zet het pistool tegen Ali’s hoofd. Ali kijkt stug voor zich uit. ‘Denk je serieus dat je mij kan overhalen hiermee?’ zegt hij. ‘Ik heb erger meegemaakt. En vergeet niet vriend, als je mij doodschiet, dan gaan we er allemaal aan. Inclusief jijzelf en deze auto.’ Dimitri gaat weer rechtzitten. ‘Hier kom jij niet mee weg vriend. Als ik jou was, dan zou ik maar stug door blijven rijden.’ We komen steeds dichter bij Bouillon. Plotseling neemt Ali de afslag naar Rochehaut. Ik kijk Frans aan. Wat doet hij nou? Ali scheurt de ene na de andere rotonde over. Het lukt ons maar net om overeind te blijven. En dan rijdt hij de bergen in. We houden ons krampachtig vast aan de handgrepen. Wat ben ik blij dat we onze gordels om hebben gedaan. En dan zie ik het. Dimitri is heel snel ingestapt en heeft zijn gordel niet omgedaan. Hij slingert als een lappenpop heen en weer. En dan gaan we een bocht in. Ali trapt op de rem. Dimitri klapt met zijn voorhoofd tegen de voorruit. En hij is buiten westen. ‘Eruit, we moeten eruit’ roept Ali. Met een rotvaart schiet hij een zijweg in. We stappen uit en zetten het op een rennen. ‘Hierheen’, roept Ali. We rennen nog steeds en passeren een bord: Bouillon 9 km. ‘Ik kan niet meer’ hijg ik. Verdomme, waarom ben ik nou weer gestopt met dat vervloekte dieet. En nou schiet het ook nog in mn been. We stoppen even om op adem te komen. Maar veel tijd hebben we niet. Achter ons horen we geroffel van voetstappen. Ik kijk achterom. Dimitri zit ons op de hielen. En dan ineens vanuit het niets zie ik een wandelstok naar voren steken. Dimitri ziet het te laat en hij valt voorover. Ik kijk waar de wandelstok vandaan komt. Een ouder echtpaar zit op een bankje verscholen in het struikgewas. Met een broodje en een thermosfles met thee. Oh, het water loopt me in de mond. Hoe lang is het geleden dat we voor het laatst hebben gegeten en gedronken. ‘Allez’, roept de oudere man tegen Dimitri. En dan roept hij iets in het Frans. Ik versta het niet. Ik kijk vertwijfeld naar Ali. Die grijnst alleen maar. Dimitri zoekt in zijn zakken naar het wapen, maar hij vindt het niet. Waarschijnlijk is het in de auto uit zijn zak gevallen. Hij kijkt ons aan en rent dan terug richting de auto. Ik hoor de motor aanslaan. Dimitri stuift weg. De vrouw vraagt of ik een slokje thee wil. Ik kan haar wel zoenen.
We zijn aanbeland in Bouillon. Jammer dat we niet even het kasteel kunnen bezichtigen. Maar Frans trekt het nu echt niet meer. Met mij gaat het redelijk. De adrenaline doet een hoop. En dan nemen we afscheid van Ali. Met tranen in mijn ogen omhels ik hem. En dan ineens zie ik een bekende. Hoe is hij hier gekomen? Natuurlijk, verderop zie ik de Mustang staan. In vol ornaat. Toen hij gisteren wegrende, reed hij kort daarna weg immers.
Heeft hij ons gezien? Hij kijkt om zich heen. Hij lijkt te zoeken. Ali is verdwenen. ‘Weet je’, zeg ik tegen Frans. ‘Laten we er zo stilletjes mogelijk tussenuit knijpen, voordat ie ons ziet.’ ‘Goed idee’, zegt Frans. ‘Kom.’ En net voor we de weg oversteken, stopt er een auto. Met een bekend geluid. Niet te geloven. Het is Ali. In de Mustang. “Stap in, stap in’, roept hij. ‘Opschieten, nu!’ We stappen in. En nog voordat allebei mijn benen binnenboord zijn, trekt Ali op. Jezus, komt er dan nooit een einde aan dit avontuur? We scheuren weg. Ik kijk achterom en zie Dimitri woest gebaren. Hij wordt steeds kleiner.
Maastricht 43 km. Nog een half uur, dan zijn we in Nederland. Plotseling hoor ik Frans vloeken. Nee he, komt er nou echt geen einde aan. Ik ben er zo klaar mee. Ik kijk achterom. Hoe kan dat nou? De zwarte SUV rijdt achter ons met de twee woeste mannen. Frans geeft gas. En dan gebeurt er iets. De passagier van de SUV zet een zwaailicht op de auto. We houden in en de SUV haalt ons in. Suivre staat er op de lichtbalk. We hebben geen keus. Ik besluit mijn telefoon te checken. Tot mijn schrik zie ik 25 gemiste oproepen. Allemaal van Jacqueline. Fuck. Ik ben vergeten dat ik haar heb geappt toen we in de problemen zaten. Ze heeft natuurlijk de politie gebeld. Tenminste, daar ga ik van uit. We stoppen op een parkeerplaats. ‘Descendre s’il vous plait’ zegt de grootste van de twee agenten. ‘Non parler Francais.’ zeg ik met een iel stemmetje. ‘Geen probleem’ zegt de agent met een vet Vlaams accent. ‘Wij volgen u al vanaf Reims. Waarom rijdt u steeds weg als wij u willen spreken? Wij hebben een melding gehad van de verdachte situatie waarin u zich bevindt.’ ‘Als we dat hadden geweten, waren we niet weggereden’ leg ik uit. Ik vertel hem het hele verhaal. Dat wil zeggen: behalve natuurlijk de diefstal, en ook over Ali zeg ik niets. De agenten lijken niet te merken dat Ali op de achterbank zit. Als ik ben uitgesproken, overleggen de agenten kort met elkaar. Mevrouw en meneer. Lukt het om naar huis te rijden in deze omstandigheid of wilt u escorte. ‘Nee, dat is niet nodig hoor. Het gaat wel lukken. Dank u wel.’‘ Nou rijdt u dan maar achter ons aan. Dan leiden wij u naar de snelweg.’ Ik kijk achterin. ‘Waar is Ali?’ vraag ik aan Frans. ‘Ik ben hier’ hoor ik een piepstemmetje zeggen. Ali heeft zich verschanst tussen de voorstoelen en de achterbank. Hoe komt hij daar in ’s hemelsnaam. We rijden Nederland binnen. We zijn nog steeds met zn drieën. Ali blijft voorlopig bij ons wonen, hebben we besloten. We hebben hem in ons hart gesloten. ‘Wat zullen we doen' zegt Frans. ‘Naar huis of gaan we deze vakantie afmaken. We hebben tenslotte nog twee weken.’ ‘Laten we dat doen’ zeg ik. ‘En jij Ali? Zin om Nederland beter te leren kennen?’ Ali knikt. We nemen de afslag Maastricht. Tijd om te shoppen